Waanzinnige Verhalen - voor het weekeinde
Omdat ik ook niet voortdurend romans wil schrijven, omdat jij ook wel eens iets anders wilt lezen dan mijn azijnzure blogjes over alles wat er is misgegaan in ons prachtige platland aan de Noordzee, krijg je van mij en helemaal voor niets drie verhalen uit mijn bundel 'Waanzinnig'.
DUS: NEEM EEN GLAS WIJN, GA ZITTEN BIJ DE HAARD EN GA LEKKER LEZEN.
Geiranger Fjorden
Ekmar had twee zitplaatsen gereserveerd, voor de TGV van Brussel naar Marseille. Nu zat hij daar, bij het raam, en keek hij naar de eindeloze landschappen die als in een versneld afgespeelde film aan hem voorbijraasden. Het landschap leek te krimpen bij deze snelheid. Einstein zag dit ook, toen hij in de tram door de stad reed, en ontwikkelde vanuit dit inzicht de relativiteitstheorie. Ekmar had andere gedachten gehad, een andere theorie ontwikkeld en stond nu kort voor de laatste stap in de toepassing van die theorie.
De TGV arriveerde een paar minuten over vijf op het station van Marseille. Een vliegtuig was sneller geweest, maar vanwege de wachttijd tussen het inchecken en feitelijke vertrek, dankzij de busrit van de luchthaven naar het centrum, zou een vliegreis uiteindelijk meer tijd gekost hebben. Bovendien paste een lijnvlucht niet in zijn theorie en de toepassing daarvan.
Het was hartje zomer en broeierig warm in Marseille.
Hij liep tot diep in de nacht door de stad en liep uiteindelijk het politiebureau binnen. Ekmar identificeerde zich en vertelde zijn verhaal in zeer gebrekkig Frans, het Frans dat hij zich herinnerde van 35 jaar geleden, toen hij leerling was aan het gymnasium van Achterwolde.
Hij vertelde dat hij zijn partner kwijt was geraakt. Hij was even naar het toilet gegaan en toen hij terugkwam was ze verdwenen.
Spoorloos.
Urenlang had hij rondgezocht op de perrons, vervolgde hij, in alle hoeken van het stationsgebouw, in de omgeving van het station, op de route naar het stadcentrum.
Ze was nergens.
De agent die hem te woord had gestaan, haalde er een collega bij, een agent die wel Engels sprak en verstond.
Ekmar vertelde zijn verhaal nog een keer, in vloeiend Engels.
Niet veel later rukte een peloton gendarmes uit, om de TGV en omgeving te doorzoeken, om SNCF-personeel van het bed te lichten en te ondervragen, om de reserveringslijst door te nemen, om contacten in het criminele circuit uit te horen.
Vijf dagen deed de gendarmerie alles wat in alle redelijkheid van de gendarmerie verwacht mocht worden. Zonder resultaat.
Ekmar reisde terug per Air France, landde vroeg in de avond op een regenachtig Zaventem, reed per bus naar de parking voor langparkeerders. Hij reed in zijn nieuwe leaseauto naar Achterwolde, waar hij sinds kort, na al zijn omzwervingen weer woonde.
Zijn antwoordapparaat stond vol bezorgde berichten van familie en bekenden. De verdwijning van zijn partner was al dagenlang de opening van de televisie-journaals en voorpaginanieuws in de landelijke dagbladen.
Vanachter een kop koffie las Ekmar de kranten van de afgelopen dagen. "Gendarmerie geeft de moed nog niet op", luidde de kop bovenaan de voorpagina van vandaag.
Jaja, dacht hij, ze moeten de moed daar in Marseille vooral niet opgeven, ze moeten daar blijven zoeken, grondig zoeken, niet opgeven, doorgaan.
Een aantal dagen voor de reis naar Marseille was Ekmar met zijn partner uit Achterwolde vertrokken. Ze hadden afscheid genomen van familie en vrienden, zouden een aantal weken in hun tweede huis in België verblijven en ook een paar dagen naar Marseille en Cannes gaan. Toen ze het dorp uit waren reed Ekmar evenwel naar het noorden. Een verrassing voor je, zei hij droogjes tegen zijn partner.
Onderweg stopten ze alleen om te tanken en te eten. Ekmar gebruikte zijn tankpas niet, zijn creditcard niet en hij rekende alles met contanten af.
Na een reis van twee dagen stonden ze aan de rand van een steile afgrond, de plek waar Ekmar met haar naar toe had gewild: Geiranger Fjord.
Een klein zetje was genoeg, ze viel voorover, naar beneden, in het diepe, heel diepe water. Ze was al geen beste zwemmer, maar met kleren aan en een rugtas om, lukte het haar maar korte tijd om het hoofd boven water te houden. Ze hapte naar lucht, ze vergat te schreeuwen, ze hapte naar lucht maar hapte water, water dat haar longen vulde.
Bij een verdrinkingsdood daalt het lichaam naar de bodem, terwijl een lijk van iemand die anders is gestorven geruime tijd zal blijven drijven door de lucht in de longen. Mede door de kleren en de rugtas zou dit lijk snel de weg naar de bodem vinden, door gedierte worden opgegeten en in de loop van de jaren vergaan.
Ekmar reed vervolgens naar België, parkeerde zijn auto op de parking voor langparkeerders, bij Zaventem, nam de bus naar het TGV station in Brussel en kocht daar twee kaartjes naar Marseille.
De navolgende korte verhalen "Carpaccio" en "Chanel No 5" vormen een geheel.
Carpaccio
Ekmar had de kunst geleerd van Roberto Fiori, de Italiaanse chef-kok van Restaurant Lute in de oude kruitfabriek vlak buiten Oudekerk aan de Amstel. Lute, een leuk restaurant met een geweldige keuken, vele Michelin-sterren waardig. Ekmar had er vaker gegeten, zoals die keer met die stewardess van KLM, die geheel verstrikt was geraakt in een relatie met Hans. Hans die nota bene nog getrouwd was en een dubbelleven leidde. En later met Willem, een van de directeuren van ´s lands grootste detacheerder, om een nieuwe collega aan Ekmar voor te stellen, in de hoop dat die man via Ekmar meer zaken zou gaan doen.
Fiori had het voorgedaan, het kon met rundvlees, gerookte hammen en zelfs met een mousse van zalm. Voorwaarde was dat wat Fiori het materiaal noemde, goed ingevroren was. En verder was een scherp, gestaald, elektrisch cirkel-mes onontbeerlijk. Het was de enige manier om het materiaal zo dun te snijden, dat je het carpaccio mocht noemen.
Ekmar had gedaan wat Fiori had gezegd. Hij had de beste stukken ontbeend en gerookt boven een vuur van pijnboomhout, gemarineerd in een saus met dille en oregano, de duurste olijfolie en een beetje mosterd. Het waren mooie hompen vlees, die hij na het marineren in de vriezer had gelegd.
Het cirkel-mes, waarmee we slagers in hun winkels plakjes broodbeleg zien snijden, stond nu in een extreme stand; dunner snijden was niet mogelijk.
Ekmar sneed prachtig dunne plakjes van het diepgevroren vlees en legde ze op folie; niet meer dan één plakje op één stuk folie. Hij was er nog wel even mee bezig, er was genoeg voor een kerstdiner voor alle gasten van het Hilton.
Het grootste gedeelte van de nog steeds bevroren carpaccio legde hij weer in de vriezer, keurig in een doos. De plakjes die hij voor de maaltijd van vanavond nodig had, zette hij op een schaal in de koelkast, opdat het daar langzaam kon ontdooien.
Henk-Jan was een beetje een triest figuur. Hij had eindelijk na vele liefdes en een mislukt huwelijk de liefde van zijn leven gevonden: Ylse. Ylse was geweldig, prachtig, erudiet, intelligent, lief, warm, ze was een prinses, het mooiste dat een mens, een man kon overkomen. Ze waren zo gelukkig samen, Ylse en Henk-Jan, Henk-Jan en Ylse. Ze straalden, ze straalden samen, ze straalden ieder voor zich.
Op een dag had Ylse de trein naar Achterwolde genomen, naar Achterwolde om daar onderzoek te doen voor het manuscript van haar volgende roman "Zeevonk". Achterwolde, omdat haar ouders daar hadden gewoond, haar moeder er nog steeds in een dorp vlakbij Achterwolde woonde.
Ylse was nooit teruggekomen uit Achterwolde.
Ondanks de inzet van het complete rechercheteam van de politie van Gelderland-Oost, ondanks de zoektochten die in het Vragenderveen waren georganiseerd en ondanks de betrokkenheid van de lokale bevolking, werd Ylse noch haar eventuele stoffelijk overschot teruggevonden. Op een dag had Henk-Jan contact gezocht met Ekmar, Henk-Jan had hem gebeld.
"Jij kende Ylse toch! Jij las alles wat ze schreef, jij wist wat ze dacht!" had Henk-Jan in de telefoon geschreeuwd.
"Nou ja," zei Ekmar. "Ze heeft me weleens iets laten lezen, een paar teksten. Nu je het zegt, er was een tekst die over moord gaat, over ene Ben, een krankzinnige, die haar voicemail heeft ingesproken en haar de meest vreselijke dingen heeft aangekondigd."
Henk-Jan wilde die teksten wel lezen en daarom had Ekmar de verdrietige vriend van zijn schrijfvriendin uitgenodigd om te komen eten. Na het eten zou Ekmar printjes van alle mails, van alle tekstdocumenten laten lezen, die hij ooit van Ylse had gelezen.
Ekmar hield van koken en was blij dat er iemand bij hem kwam eten.
Op het menu stonden carpaccio, salade met tonijn, zwijnsbiefstuk met aardappelpuree en cranberriescompote.
Ekmar zag hoe Henk-Jan smulde van eindelijk weer lekker eten, eindelijk eten met iemand met wie hij iets deelde, zijn verdriet kon delen.
Bij de koffie las Henk-Jan alle mails, alle documenten die Ekmar in al die tijd van Ylse had ontvangen. Ekmar was een nauwkeurig en opgeruimd mens. Hij had een map voor iedere internet-contact, een map waarin hij alle correspondentie bewaarde.
Henk-Jan was vele uren aan het lezen.
"Dus je was blij dat ze mij leerde kennen? Was je niet jaloers?" vroeg hij.
Ekmar lachte innemend.
"Ik ben een Einzelgänger, dat weet ik, dat weten de mensen die mij kennen. Ik ben blij als andere mensen gelukkig zijn, als zij (zoals Ylse) een partner vinden. Hooguit heb ik wat moeite als ik, nadat zo´n nieuwe partner in beeld is gekomen, ineens niet meer lijk te bestaan. Maar ook daar pas ik wel weer een mouw aan."
Ekmar schonk nog een glaasje sambuca in.
"Er staat helemaal niets in, in al die documenten, waaruit blijkt waarom Achterwolde gevaarlijk zou kunnen zijn geweest, gevaarlijk voor haar, voor Ylse!" zei Henk-Jan.
Ekmar moest dat bevestigen. Hij had zelf alles tot iedere punt en komma nauwkeurig gelezen. Er was geen enkele aanwijzing.
Henk-Jan ging laat weg, te laat en met waarschijnlijk te veel drank in zijn lichaam. Hij moest nog helemaal terug naar huis, naar zijn dorp onder de rook van Amsterdam, hun dorp, het huis waar hij zo gelukkig met Ylse was geweest.
"Als dat maar goed gaat," dacht Ekmar nog.
Ekmar liep naar de schuur, het tuinhuis achter in de tuin. Hij deed de deur van het slot, de deur open het licht aan. In de schuur stond nog een grote vrieskist. Er zat een hangslot op de vrieskist. Ekmar graaide naar de sleutelbos in zijn broekzak, deed het slot open, het deksel van de kist omhoog.
Daar lag het materiaal. Ze miste één been. En een hap van haar rug, maar dat laatste kon je niet zien.
Chanel No 5
Henk-Jan knielde en boog zich over het lijk. Het hoofd was er half afgehakt, lag in een grote plas bloed. Hij keek op zijn horloge, het was kort na acht uur.
Eerder die dag had ik Henk-Jan uit Oudekerk opgehaald en waren we samen naar Achterwolde gereden. Voor de zoveelste keer sinds Ylse, de vriendin van Henk-Jan, plotseling en spoorloos was verdwenen.
Achterwolde, het meest oostelijk gelegen dorp in Nederland, het dorp waar ik geboren en getogen ben, het dorp waar ik met weerzin aan terug denk, vanwege de bekrompenheid, het boerse, het achterlijke. De tijd lijkt in Achterwolde te hebben stilgestaan, de klok tikt er nog net zo langzaam als in de jaren vijftig, de kredietcrisis zal nooit in dat dorp toeslaan, zolang de Duitsers er iedere zaterdag de supermarkten leegkopen en er maar een paar keer per dag een trein naar de boze buitenwereld vertrekt.
Henk-Jan was verliefd geweest op Ylse, dodelijk verliefd. Hij was gek op haar geweest, hij had alles voor haar gedaan. Hij was nog steeds verliefd, hij was nog steeds gek op haar, hij zou zo graag alles voor haar doen. ´s Nachts dacht hij aan haar, schreef hij gedichten voor haar; slapen deed hij pas in de tweede helft van de nacht, als de vroegste werkers alweer gewekt werden door hun wekkers.
De laatste kilometers van onze tocht naar Achterwolde zaten we zwijgend naast elkaar. Mijn maag draaide zich om bij de gedachte aan doodgekookte bloemkool en glazige aardappelen met veel te vette jus. De warme maaltijd wordt er tussen de middag gegeten. Dat hoorde toen zo, dus hoort dat nog steeds zo. Suskind´s Parfum drong zich op in mijn gedachten. Geuren roepen herinneringen op. Zoals de geur van Chanel No 5 mij nog steeds herinnert aan die studente die mij in 1979 het hoofd op hol bracht, die ik nooit meer uit het diepste van mijn geheugen heb kunnen wissen, voor wie ik alles had willen doen.
Ylse had ook Chanel No 5 gedragen, toen ik haar voor het eerst ontmoette, bij de presentatie van haar eerste roman.
Ik parkeerde mijn auto op de parkeerplaats achter Hotel Stadt Münster, midden in het dorp.
"Koffie?" vroeg ik.
Op de tafeltjes in het restaurant liggen hoogpolige tafelkleedjes, kleine tapijtjes die ruiken naar stof en de as van sigaretten; nog steeds, ondanks het rookverbod.
"Ik wil naar het huis waar haar moeder heeft gewoond. Ik wil daar rondkijken, niet alleen buiten, ook binnen. Er moet daar iets zijn, iets wat zij zocht, iets wat mij een aanwijzing zal geven. Een aanwijzing waarom zij is verdwenen, waar zij is gebleven, wat er is gebeurd," zei Henk-Jan.
Zwijgend roerde ik mijn suiker door de koffie, geurige koffie, van Hesselink. de lokale koffiebrander.
We liepen vanuit het centrum door de Ratumsestraat naar de Wilhelminastraat. Daar was het huis, een statig gepleisterd en witgeschilderd pand, met donkergroene kozijnen, de gordijnen gesloten alsof daarbinnen iets was dat het daglicht niet kon verdragen.
Het was middag, nog licht en Henk-Jan scheen niet het lef te hebben om de tuin in te gaan, om het huis heen te lopen, om te zien of we wellicht aan de achterzijde een raam vonden waar de gordijnen niet geheel gesloten waren, en waardoor we naar binnen zouden kunnen gluren.
"Later. Straks als het gaat schemeren, dan komen we terug."
Zijn stem klonk onheilspellend, hees door zijn droge keel.
In de snackbar aan het einde van de straat, bestelden we frites en kroketten. De frites was te zout en de kroketten waren slap. Net als de bloemkool, dacht ik, ze kunnen hier ook niets goed bereiden.
In het schemerduister liepen we terug. Er hing een koude mist en mijn neus begon te lopen. Ik nam mijn zakdoek, ik snoot mijn neus.
"Wees toch stil," beet Henk-Jan mij toe, alsof het verdacht was om wandelend over het trottoir de neus te snuiten.
Hij keek drie keer in het rond en liep vervolgens het tuinpad op. Ik volgde hem, nonchalant, wetend dat er niets te vinden zou zijn dat hem zou helpen het mysterie rondom de verdwijning van zijn vriendin op te lossen.
Ook aan de achterkant van het huis waren de gordijnen achter de vensters zorgvuldig gesloten. Henk-Jan vloekte binnensmonds.
Ik bekeek hem, deze trieste figuur, met die intens verdrietige blik in de ogen.
Voor hij Ylse had ontmoet was hij Hollands welvaren geweest, gezond van lijf en leden, stralend en sterk. Daar was nu niets meer van over, hij was mager geworden en oogde grauw. Dan had je maar met een wijde boog om haar heen moeten lopen, dacht ik voor de zoveelste keer. Ik tilde de zinken vuilnisemmer, die naast de achterdeur stond, op en haalde er een sleutel onder vandaan.
"Hoe, hoe wist je dat daar ...," stamelde Henk-Jan.
"Dit is Achterwolde, hier ligt bij iedereen een sleutel onder de vuilnisbak, of onder de mat, of op een andere meestal zeer voorspelbare verstopplek," viel ik hem in de rede.
Ik deed de deur van het slot en we stapten naar binnen. Het rook er muf, ik rook nog steeds de resten van bloemkoolgeur die zo onlosmakelijk verbonden was aan mijn leven Achterwolde. Er was hier overduidelijk in geen tijden een raam open geweest, er was hier maandenlang niet gelucht.
Het was er aardedonker. Gelukkig hadden we beiden een zaklamp bij ons.
Henk-Jan liep door de kamer en suite, keek in alle hoeken, opende kasten en de laden van het dressoir. Hij graaide, in wilde haast, tussen papieren en snuisterijen. Ondertussen rookte ik een sigaret en keek ik hem gelaten toe. Wat hij ook zocht, hij zou het niet vinden. Niet hier in dit huis.
We gingen de trap op, naar de eerste verdieping. Eén voor één doorzocht Henk-Jan de slaapkamers, terwijl ik de studeerkamer rondkeek. Aan de muur hingen allerlei herinneringen aan het vroegere Nederlandsch Indië. Onder andere wajangpoppen en maskers. Ik herinnerde me ineens weer dat Ylse mij ooit verteld had dat haar moeder in Indië was geboren, dat haar grootouders de nodige souvenirs hadden meegenomen uit wat ooit een Nederlandse kolonie was.
Op het bureau stond een flesje Chanel No 5. Kennelijk was Ylse hier geweest en had ze dat flesje hier laten staan. Ik pakte het flesje, ontdeed het van de dop en verstoof een klein beetje van het parfum op mijn linker pols.
Hoe bedwelmend lekker, dacht ik.
Ik hoorde Henk-Jan de kamer binnenkomen, ik keek niet om en ik zag dus niet hoe hij de kris die tussen de maskers hing, van de muur pakte. Ik genoot alleen maar van de betoverende geur van het parfum.
Henk-Jan stond vlak achter me en haalde verwoestend uit, als een tennisser met een dodelijke forehand, hakte hij in de zijkant van mijn nek, dwars door mijn halsslagader tot diep in het bot.
"Moordenaar, ik wist het!!!" was het laatste wat ik hoorde.
Ik stortte ter aarde en bloedde in rap tempo leeg.
Henk-Jan knielde en boog zich over het lijk. Het hoofd was er half afgehakt, lag in een grote plas bloed. Hij keek op zijn horloge, het was kort na acht uur.